Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [39]Waar zou dan nu mijn [40]verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen? 39. Alsof hij zeide: Nergens. Alzo in het volgende: wie zal mijn verwachting aanschouwen? Niemand; het zijn vergeefse woorden, waarmede gij mij ophoudt. 40. Dat is, de gelukzaligheid, die ik hier, naar ulieder zeggen, zou te verwachten hebben.